De koffer, een surfplank, zonnebrandcrème en het gasbrandertje. Stuk voor stuk producten die herinneringen oproepen aan een lange, heerlijke zomer. Wat is de achtergrond van die zomerse spullen? Wanneer zijn ze gemeengoed geworden? En waar worden ze van gemaakt?
De koffer houden we tijdens de vakantie het liefst uit zicht. We verstoppen het ding in de kledingkast of schuiven hem achteloos onder het bed. Een koffer maakt de gemiddelde vakantieganger niet per se vrolijk. Hij doet hem of haar denken aan gedoe: inpakken, uitpakken, passen en meten in de achterbak, zeulen op het vliegveld en, het allerergste, de terugreis.
En toch is de koffer als object interessant. Het idee van een soort tas om spullen in te bewaren tijdens een reis is eeuwenoud. De knapzak (een aan een stok bevestigde draagzak met etenswaren die reizigers op hun schouder droegen, ‘knappen’ is oud-Nederlands voor ‘eten’) transformeerde tijdens de middeleeuwen tot houten hutkoffer. Groot, maar ook loodzwaar. Koffermakers zochten naar lichtere materialen en zodoende deden aan het einde van de negentiende eeuw handgemaakte koffers van leer, koeienmaag en vulcaniet (een product van geperst papier gemaakt van katoenvezels) hun intrede. De toenmalige elite nam ze gretig af. Daarna is de koffer gemeengoed geworden. De productie vindt niet langer plaats in ateliers maar in fabrieken.
De introductie van de eerste hardschalige koffer was in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Vanaf 1968 bestaan koffers steeds vaker uit polypropyleen. Deze synthetische substantie is sterk en schokbestendig, ideaal voor op de bagageband of in de achterbak – en daarmee nog altijd geliefd. Ook nu zijn reizigersbehoeften onderhevig aan verandering. Mensen reizen vaker en dus moet de koffer steeds meer stoten kunnen opvangen. Doordat stedentrips ongekend populair zijn en reizigers koffers meenemen als handbagage, is ook de zoektocht naar lichtere materialen nog steeds actueel.
Lees het hele artikel in Venster, het relatiemagazine van Shell Nederland.